Sint Eustatius

the golden rock - het kleine eiland met een grote geschiedenis

Peter van Haasen

Sint Eustatius – de “Gouden Rots” van de Caraïben
St. Eustatius – of Statia, zoals de Engelssprekende eilandbewoners zeggen – is geen druk toeristeneiland. In tegenstelling tot het nabijgelegen Sint Maarten, waar duizenden Nederlandse en Amerikaanse vakantiegangers neerstrijken, heeft St. Eustatius geen gouden stranden. Toch is het eiland geliefd bij duikers, die worden aangetrokken door de vele scheepswrakken in de omliggende zee. Elk wrak vertelt een verhaal uit het roerige verleden van het eiland.

De geschiedenis van St. Eustatius is nauw verbonden met die van de Verenigde Staten. Om dat te begrijpen moet je het lage deel van het enige stadje, Oranjestad (Orangetown), verlaten en via de Old Bay Path omhoogklimmen naar het schilderachtige Upper Town, gebouwd op een klif van zo’n veertig meter boven zeeniveau. Daar staat Fort Oranje, balancerend op de rand van de klif.
Wie het fort binnenstapt via het kleine poortje, ziet meteen de enorme vlaggenmast in het midden van de binnenplaats. Aan de voet ervan hangt een plaquette met de tekst:

"Ter herinnering aan het saluut aan de vlag van de Verenigde Staten, afgevuurd in dit fort op 16 november 1776 op bevel van Johannes de Graaff, gouverneur van Sint-Eustatius, als antwoord op een nationaal kanonsalvo van het Amerikaanse oorlogsschip Andrew Doria onder kapitein Isaiah Robinson van de Continental Navy. Hier werd voor het eerst de soevereiniteit van de Verenigde Staten formeel erkend door een buitenlandse functionaris. Aangeboden door Franklin Delano Roosevelt, president van de Verenigde Staten van Amerika."

Roosevelt schonk deze plaquette in 1939, als herinnering dat 'The First Salute' aan de Andrew Doria de Nederlandse Republiek tot de eerste natie maakte die Amerika’s onafhankelijkheid officieel erkende.”. Het kanonsaluut van Fort Oranje aan het Amerikaanse schip Andrew Doria in 1776 was voor Groot-Brittannië dan ook de druppel.

De Britse wraak op Sint Eustatius
In 1781 sloeg Groot-Brittannië genadeloos terug. De Britse admiraal George Rodney viel Sint Eustatius aan om de lucratieve handel stil te leggen waarmee het eiland zowel Amerikanen als Britten had bevoorraad. De aanval was niet alleen militair — het was vooral een daad van wraak en hebzucht. Binnen enkele dagen werden pakhuizen geplunderd, schepen in beslag genomen en handelswaren als suiker, koffie en katoen verkocht. Zelfs de persoonlijke bezittingen van bewoners en gevluchte handelaren werden geroofd. Families verloren hun huizen, fortuinen en vrijheid. Met die plundering maakte Engeland abrupt een einde aan de gouden tijd van Sint Eustatius. De ooit bruisende vrijhaven — de “Gouden Rots” van de Caraïben — herstelde zich nooit meer volledig.

Ruim een eeuw daarvoor vestigden zich vanaf circa 1660 Joodse families die de handel op het eiland mede vormgaven. Halverwege de 18e eeuw vormden zij bijna de helft van alle vrije inwoners en bouwden ze de Honen Dalim-synagoge, het hart van hun gemeenschap. Ze waren actief in de scheepvaart en de handel via de vele pakhuizen, en hielpen het eiland uitgroeien tot een belangrijk handelscentrum in de Caraïben. In de bloeitijd van de handel telde Sint Eustatius honderden pakhuizen en deden dagelijks tientallen tot honderden schepen de haven aan. Toen Groot-Brittannië hard toesloeg, werden veel Joodse inwoners gevangengenomen of gedwongen te vluchten, en verdween de gemeenschap binnen enkele decennia. In 2001 werden de muren van de synagoge, opgetrokken uit gele stenen die ooit uit Nederland waren aangevoerd, gerestaureerd. Vandaag herinneren de ruïne van de synagoge en de oude Joodse begraafplaats nog aan de invloedrijke, ondernemende gemeenschap die ooit een belangrijke rol speelde in het leven op de “Gouden Rots.”

Als vrijhaven speelde Sint Eustatius in de 17e en 18e eeuw een belangrijke rol in de trans-Atlantische slavenhandel. Afrikaanse mannen, vrouwen en kinderen werden naar het eiland gebracht om te werken in de landbouw, de pakhuizen en de havens, vaak onder extreem zware omstandigheden. Maar het eiland fungeerde vooral als doorvoerhaven, waar mensen en goederen werden verhandeld voor verdere distributie in de Caraïben en Noord-Amerika. Het slavernijverleden liet diepe sporen achter in de bevolking en in het culturele erfgoed van Sint Eustatius.

Een tastbaar overblijfsel hiervan zijn de blauwe slavenkralen. Deze glazen kralen werden gebruikt als ruilmiddel in de slavenhandel en soms als versiering of amulet. Volgens overlevering gooiden de tot slaaf gemaakten hun kralen in zee op 1 juli 1863, bij de afschaffing van de slavernij. Tegenwoordig worden de kralen gezien als tastbare herinneringen aan het slavernijverleden en hebben ze een belangrijke symbolische en culturele betekenis voor het eiland.

Statia - vandaag
Nu is Sint Eustatius een kleine gemeenschap met iets meer dan 3.400 inwoners. De Nederlandse overheid is er de grootste werkgever. Het toerisme blijft nog beperkt, terwijl het eiland zoveel meer verdient dankzij zijn bijzondere geschiedenis. Op het nabijgelegen Sint Maarten komen elk jaar zo’n 400.000 toeristen, maar door de dure vliegverbinding tussen de eilanden missen veel bezoekers de kans om kennis te maken met de indrukwekkende, gedeelde geschiedenis van Nederland en Statia

Sint Eustatius maakte tot 10 oktober 2010 deel uit van de Nederlandse Antillen. Na de staatkundige herziening werd het eiland een bijzondere gemeente van Nederland, officieel een Openbaar Lichaam genoemd. Omdat het eiland te klein werd geacht om als zelfstandig land te functioneren, kreeg het deze speciale status binnen het Nederlandse bestel. Toch ziet een deel van de bevolking dat nog altijd als een vorm van herkolonisatie en had men liever meer zelfstandigheid behouden. Een referendum over dit onderwerp werd door de Nederlandse regering niet als representatief beschouwd — maar voor veel Statianen blijft de vraag bestaan of hun stem destijds écht gehoord is