Sint Maarten

een eiland met twee gezichten

Peter van Haasen

Sint Maarten – land van zout en moedige, mooie vrouwen
Lang voordat de eerste Europese schepen de Caribische Zee bevoeren, woonden er al mensen op Sint Maarten. Archeologen hebben sporen gevonden van nederzettingen die teruggaan tot wel 3000 voor Christus. De eerste bewoners kwamen met uitgeholde boomstammen over zee, waarschijnlijk uit het gebied van het huidige Venezuela en de Orinocodelta. Ze vestigden zich op plaatsen met veel vis, vruchtbare grond en beschutting: bij Hope Estate, Friar’s Bay en op kleine eilanden voor de kust.

Deze inheemse volken leefden in harmonie met de natuur. Ze verbouwden cassave, maïs en bonen, jaagden op kleine dieren en vingen vis in de lagune. Ze noemden hun eiland Soualiga, wat “land van zout” betekent, vanwege de vele zoutmeren die ze gebruikten om vis te drogen. Een andere naam was Oualichi, “land van de moedige en mooie vrouwen”. Het leven was eenvoudig, maar rijk aan traditie en samenwerking.

De komst van Columbus en de Europeanen
In 1493 voer Christoffel Columbus op zijn tweede reis naar de Nieuwe Wereld langs het eiland. Het was 11 november, de naamdag van de heilige Sint Maarten. Uit eerbied voor die dag gaf Columbus het eiland de naam San Martín — Sint Maarten. Hij zette er echter geen voet aan wal; dat gebeurde pas tientallen jaren later.

In de daaropvolgende eeuw kregen verschillende Europese machten belangstelling voor de Cariben. Niet omdat ze mooie stranden zagen, maar omdat ze dachten er rijk te kunnen worden van suiker, zout en handel. De Spanjaarden claimden als eersten de macht, maar de Nederlanders, Fransen en Engelsen volgden snel. Vooral het zout van Sint Maarten was van groot belang: in de 16e eeuw hadden de Nederlanders door hun oorlog met Spanje geen toegang meer tot de Portugese zoutmijnen. Daarom gingen ze op zoek naar nieuwe bronnen.

De strijd om het eiland
In 1631 vestigden de Nederlanders hun eerste kleine nederzetting op Sint Maarten om zout te winnen. Er woonde toen ook al een kleine Franse gemeenschap op het eiland. De Spanjaarden zagen dit als een bedreiging en heroverde het eiland enkel jaren later.
In 1644 leidde Peter Stuyvesant, toen gouverneur van Curaçao in dienst van de West-Indische Compagnie (WIC), een militaire poging om Sint Maarten opnieuw onder Nederlandse controle te brengen, maar slaagde daar niet in. Tijdens deze aanval werd hij zwaargewond door een kanonskogel, waardoor zijn rechterbeen moest worden geamputeerd. Hij kreeg een houten been, iets wat later zijn beroemde uiterlijk werd toen hij gouverneur werd van Nieuw-Amsterdam, het huidige New York.

De Spanjaarden hielden Sint Maarten nog tot 1648, maar verlieten het eiland datzelfde jaar. Toen keerden de Nederlanders en Fransen terug, niet om te vechten, maar om samen tot een oplossing te komen. Op 23 maart 1648 ondertekenden zij het Verdrag van Concordia, waarin ze besloten het eiland vreedzaam te delen. De Fransen kregen het noorden, de Nederlanders het zuiden. Volgens de legende liepen een Fransman en een Nederlander ieder vanaf een ander punt langs de kust, en waar ze elkaar ontmoetten, kwam de grens.
Sindsdien leven beide volkeren op één eiland, met een open grens en een gedeelde geschiedenis.

Slavernij en de suikertijd
In de eeuwen daarna veranderde Sint Maarten in een kolonie vol plantages. Afrikaanse mensen werden als slaaf naar het eiland gebracht om te werken op de suikervelden en zoutpannen. Hun leven was zwaar: ze moesten lange dagen maken onder een brandende zon, zonder vrijheid of rechten. De Fransen schaften de slavernij af in 1848, en vijftien jaar later volgde de Nederlandse kant, op 1 juli 1863. Die dag wordt nog altijd herdacht als Emancipatiedag. Na de afschaffing van de slavernij stortte de suikereconomie in. Veel plantages werden verlaten, en de bevolking moest op zoek naar ander werk. Het zout bleef nog enige tijd belangrijk — rond 1850 werden er meer dan 330 000 vaten per jaar geproduceerd — maar ook die industrie verdween langzaam in de 20e eeuw.

In het begin van de 20e eeuw was het leven op Sint Maarten rustig, bijna stil. Er was weinig werk, weinig handel, en veel mensen trokken weg naar andere eilanden of naar de Verenigde Staten. In 1914 woonden er nog maar zo’n drieduizend mensen op het eiland. Tijdens de Eerste Wereldoorlog raakte Sint Maarten geïsoleerd; handel over zee kwam tot stilstand.

De Tweede Wereldoorlog en de komst van de Amerikanen
De Tweede Wereldoorlog (1939–1945) veranderde dat. De Caribische zeeën werden toen bedreigd door Duitse onderzeeërs, de beruchte U-boten, die geallieerde schepen aanvielen. De Verenigde Staten wilden de regio beter kunnen verdedigen en bouwden daarom op verschillende eilanden militaire vliegvelden. In 1943 begonnen de Amerikanen met de aanleg van een landingsbaan bij Simpson Bay.
Dat werd de basis voor wat later Princess Juliana International Airport zou worden. Het vliegveld diende aanvankelijk als strategische uitvalsbasis om Duitse onderzeeërs op te sporen, maar na de oorlog bleek het van onschatbare waarde voor de toekomst van Sint Maarten. Dankzij het vliegveld kon het eiland zich openstellen voor de wereld. De oorlog bracht ook meer contact met de Verenigde Staten. Amerikaanse goederen, muziek en gewoonten vonden hun weg naar de bevolking. Zo begon langzaam een nieuwe tijd: die van handel, reizen en later toerisme.

De opkomst van het toerisme
Vanaf de jaren vijftig en zestig ontdekten steeds meer reizigers uit Noord-Amerika de charme van de Cariben. Sint Maarten had iets unieks: twee culturen, prachtige stranden en – dankzij het vliegveld – een directe verbinding met de buitenwereld. De Nederlandse kant voerde in 1939 al een belastingvrije status in, waardoor handel en toerisme extra aantrekkelijk werden. Rond 1965 begon het eiland echt te groeien. Hotels schoten als paddenstoelen uit de grond, winkels vulden zich met luxeartikelen, en het aantal inwoners verdubbelde in korte tijd. Waar vroeger enkele duizenden mensen woonden, telde Sint Maarten in de jaren tachtig al meer dan 40 000 inwoners. Toerisme werd de belangrijkste bron van inkomsten.
De bijnaam "The Friendly Island" ontstond in deze periode — een verwijzing naar de gastvrije, behulpzame houding van de inwoners.

Rampen en veerkracht
De economische groei kende ook tegenslagen. In 1995 verwoestte orkaan Luis grote delen van het eiland. Vier jaar later, in 1999, volgde Lenny met nieuwe schade. Toch krabbelde Sint Maarten steeds weer op. De bevolking werkte samen, herbouwde hotels, scholen en huizen, en ontving opnieuw toeristen met open armen.
De zwaarste klap kwam op 6 september 2017, toen orkaan Irma met windsnelheden van meer dan 300 kilometer per uur over het eiland raasde. Negentig procent van de gebouwen werd beschadigd of vernietigd. Dagenlang was er geen elektriciteit of drinkwater. Toch gaven de Sint Maartenaren niet op. Met hulp van het Koninkrijk, de Europese Unie en vooral met hun eigen veerkracht begonnen ze opnieuw.

10-10-10 en het nieuwe Sint Maarten
Een belangrijke mijlpaal in de moderne geschiedenis was 10 oktober 2010. Op die dag hielden de Nederlandse Antillen op te bestaan. Sint Maarten werd toen een zelfstandig land binnen het Koninkrijk der Nederlanden, met een eigen regering en parlement. Koning Willem-Alexander bleef staatshoofd.
Met een oppervlakte van slechts 34 vierkante kilometer en zo’n 40 000 inwoners is Sint Maarten een van de kleinste landen ter wereld, maar het heeft een rijke geschiedenis. Van de inheemse bewoners van Soualiga, via de houten poot van Peter Stuyvesant en de Amerikaanse vliegtuigen in de Tweede Wereldoorlog, tot de herbouw na orkaan Irma — steeds opnieuw heeft het eiland zich aangepast en heruitgevonden. Vandaag de dag is Sint Maarten nog steeds "The Friendly Island" een plek waar mensen uit meer dan honderd landen samenleven, waar twee culturen elkaar ontmoeten, en waar de geest van veerkracht en samenwerking sterker is dan ooit.